DE ZUSTER EN HET KERSTKIND

                                              

Mijn ouders hadden een druk leven: ze runden een bakkerij en drie winkels. Wij, de kinderen, draaiden voluit mee, vooral in de decembermaand. Kerstavond was dan ook de enige avond in het jaar dat bezoek beslist niet welkom was. Als de winkeldeur op 24 december ’s avonds dicht ging, de vloeren gedweild en de smerige dienbladen van de etalages afgewassen waren, kwam er eindelijk rust in de tent. We keken uit naar het moment dat de BBC  de kerstnachtdienst A festival of lessons and carols uitzond.

Dat gebeurde ook in een decembermaand van de vorige eeuw (wat klink dat toch vreemd).

Op 24 december tijdens de middagmaaltijd zei mijn jongste zusje op verlangende toon: ‘Wat zou het leuk zijn als we dit jaar een echt kerstkindje hadden.’

Verbaasd keek iedereen haar aan. Kerstkindje? Waar haalde ze die rarigheid nu weer vandaan? Jezus was toch het Kerstkind?

‘Nou,’ legde ze verdedigend uit. ‘In andere families hebben ze soms een kindje dat precies in deze tijd geboren wordt. Dat vind ik leuk.’

‘Leggen ze die dan ook in een kribje?’ vroeg een van mijn broers plagend.

‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoordde ze verontwaardigd.

Na de maaltijd ging iedereen weer aan het werk.

Tegen vijven stormde mijn zusje, dat in de winkel stond, de kamer binnen. ‘Zuster Wasmoeth staat in de winkel!’

Zuster Wasmoeth was een chique dame met een bijzonder knap gezicht dat omlijst werd door golvend, zilvergrijs haar. Ze bezat bijna geen familie en was een vriendin van onze oudtante Riek, die evenals zij, wijkverpleegster was. Als er een geldwervingsactie werd gehouden, stuurde men zuster Wasmoeth vanwege haar deftige voorkomen naar de grote bedrijven waar ze, gekleed in een bontjas, geld lospeuterde bij de directeuren. De zuster zag er lief en kwetsbaar uit, maar ze was een harde en hondsbrutaal. Wat ze eenmaal in haar hoofd had, had ze beslist niet in haar achterwerk (ik houd het netjes).  De zuster had de gewoonte om vlak voor het eten aan te komen en net zo lang te blijven zitten tot ze uitgenodigd werd voor de maaltijd. En nu stond ze in de winkel.

Mijn moeder werd boos. ‘Hè bah, die wil natuurlijk mee-eten. Nou hoor, ik heb er even geen zin in.’ Meteen belde ze mijn oudtante op.  ‘Tante, wat moeten we met haar aan? We kunnen haar  hier nu echt niet hebben. Het is zo druk.’

‘Is ze nu helemaal mal? Stuur haar maar naar mij toe,’ antwoordde tante Riek een beetje verontwaardigd.

Daar vertrok zuster Wasmoeth. Met de woorden ‘Ik ga eerst nog even jullie lieve vader begroeten,’ verliet ze de winkel en liep over het pad naast de winkel naar beneden. Wij woonden in een dijkhuis dat aan de zijkant begrensd werd door een sloot.

‘Gelukkig, die zijn we kwijt,’ merkte mijn moeder voldaan op en roerde opgelucht in een pan soep.

Opeens klonk er een luide gil. Gealarmeerd keken we elkaar aan.

Even later kwam mijn vader uit de bakkerij. ‘Zuster Wasmoeth is in het water gevallen,’ zei hij.

De zuster zag er niet uit. Druipend van het vieze slootwater stond ze in de winkel. Groen kroos lag als een krans op haar hoofd en bedekte haar schouders.

‘Ik dacht dat het een weiland was in plaats van een sloot,’ bibberde ze. Haar gezicht zag blauw van de kou.

Iedereen was spontaan in medelijden gedompeld.

‘Moet ze toch mee-eten, Gré,’ zei mijn vader met een lichte glimlach om zijn mond tegen mijn moeder.

Gewassen en gekleed in een veel te grote jurk van mijn moeder zat de zuster een half uur later bij ons aan de gedekte keukentafel. Met een blij gezicht keek ze om zich heen. ‘Dat ik dit nog mag meemaken: op kerstavond bij jullie aan de maaltijd te mogen zitten.’

We werden er een beetje stil van.

De zuster bleef de hele avond tot na de uitzending van de BBC. Daarna reed mijn broer haar in mijn vaders auto naar huis.

‘Weer geen kerstkindje,’ mokte mijn jongste zusje.

‘Dat moet je niet zeggen,’ zei mijn vader peinzend. ‘God komt niet alleen in de persoon van het Kerstkind naar ons toe, maar ook in de gedaante van een eenzaam mensenkind.’

‘Dat doet God dan wel op een rare manier,’merkte mijn moeder een beetje kribbig op.

Nu begon mijn vader breeduit te lachen. ‘Ja, de wegen van de Heer zijn inderdaad ondoorgrondelijk.’

En dat blijven ze.

 

————————