PALMPASEN 2016

Wij waren vroeger geen lid van de speeltuinvereniging, want die was niet ‘gelovig’. Dat hield in dat wij ook niet mee mochten lopen in de Palmpasen optocht.

‘Geen nood,’ vond mijn moeder die praktisch van aard was. ‘Jullie maken je Palmpasen stok en dan lopen jullie gezellig een rondje in de tuin.’

Wij, mijn zusjes en broertjes, zagen niets in dat vrolijke plannetje van haar.

Toen mijn moeder uitlegde dat die Palmpasen-optocht verband hield met de intocht van Jezus in Jeruzalem, was ik helemaal verbaasd. Waarom hielden die ‘ongelovigen’ dan de Palmpasen-optocht? Ik heb er nooit een zinvol antwoord op gekregen.

Ook die intocht in Jeruzalem vond ik altijd wat vreemd. De Heer op een ezeltje… Ik kon me het nauwelijks voorstellen, maar dat iedereen ook nog eens zijn jas op de weg gooide, vond ik helemaal eigenaardig. Als dat dier nu moest plassen of nog erger? Was dat de praktische aard die ik van mijn moeder had geërfd? Trouwens, die hele intocht lag gevoelig. Diezelfde mensen, die nu ‘Hosanna!’ juichten, riepen die niet een week later ‘Kruisig hem!’?

Nee, die aanloop naar Pasen vond ik verdrietig en treurig en vooral de lijdensgeschiedenis wilde ik het liefst overslaan.

Het was ook de tijd van de Mattheus Passion. Mijn moeder had ons opgevoed met de muziek van Bach, dus we wisten wat er kwam. Al heel jong mochten wij mee, een hele gebeurtenis.

De allereerste keer viel Pasen zo vroeg in het jaar dat het ’s nachts nog steeds matig vroor. Onze grootmoeder nam mijn oudste zusje en mij mee naar de Grote Kerk in Monnikendam. Er heerste een diepvrieskou. Met vooruitziende blik had mijn grootmoeder een deken meegenomen. We zaten vlak vooraan. De sopraan, een gezette dame gehuld in een cape van bont, zat op een stoel die bekleed was met rode velours.

‘Oma, waarom zit dat mens op die troon?’ fluisterde mijn zusje verontwaardigd, die het maar niets vond dat wij, maar vooral mijn grootmoeder, genoegen moesten nemen met een houten bank.

‘Die mevrouw zingt en ze is beroemd,’ antwoordde mijn grootmoeder zacht

‘Later ga ik ook zingen en dan zit ik ook mooi op zo’n troon,’ zei mijn zusje fel.

Ze is later wel gaan zingen, maar ze heeft nooit op zo’n troon gezeten.

Het jaar daarop gingen wij, mijn broer, mijn twee zusjes en ik met mijn vader naar de Mattheus in het Concertgebouw in Amsterdam. Deze keer zaten we helemaal achteraan in de zaal vlak achter een grote pilaar.

‘We zien niets,’ mopperden we verontwaardigd.

‘Strakjes,’ suste mijn vader.

Strakjes? Wat bedoeld hij daarmee? Die pilaar bleef toch staan waar hij was?

In de pauze stond mijn vader op en gebaarde dat we hem moesten volgen. Als een stel kuikens achter de moederkloek liepen we achter hem aan. Die rode vloerbedekking, die spiegelwanden… we waren diep onder de indruk. Hier moest je wel fluisteren.

Via een brede trap belandden we op de verdieping met de deuren die toegang gaven tot het podium. Mijn vader liep naar een suppoost en praatte wat. Voordat we het wisten, gingen we door een deur en kwamen terecht in het vak, waar het jongenskoor had gezeten. Dat was vertrokken, omdat de jongens niet meer hoefden te zingen. Daar zaten we dan prinsheerlijk met koninklijk uitzicht op de zaal.

Het slotkoor zette in. ‘Wir setzen uns mit tränen nieder…’

Mijn vader stond op. ‘Ssst,’ zei hij. Wij volgden hem naar buiten naar de gang.

‘Waarom gaan we nu al weg, pap?’ vroegen we verbaasd.

‘Straks zingen ze Ruhe Sanfte, rust zacht, en daar houd ik niet van,’ antwoordde hij beslist.

De garderobe, waar onze jassen hingen, was nog helemaal leeg met uitzondering van het  personeel dat klaarstond om de grote stroom bezoekers te helpen. We hoefden dus niet te wachten.

‘Zo, nu zijn we lekker op tijd thuis,’ hoorde ik mijn vader tevreden mompelen.

Opeens werd het me heel duidelijk, waarom mijn vader zogenaamd niet van Ruhe Sanfte hield. Natuurlijk vond hij dat slotkoor prachtig, maar hij had geen zin om in een menigte te moeten wachten op zijn jas.

 

De week naar Pasen… Nog steeds vind ik hem een beetje treurig. Maar Pasen zelf…

Op paaszondag lijkt alles wel overgoten door licht en blijheid, ook al regent het bij wijze van spreken pijpenstelen. De narigheid is achter de rug, we kunnen vrolijk verder.

—————————–