HET SAMEN SCHRIJVEN VAN EEN BOEK

Op het moment zijn Margreet en ik weer samen een boek aan het schrijven. Misschien vinden jullie het leuk om te zien hoe wij dat doen. Wij krijgen daar namelijk veel vragen over.

Zo gauw ik een stukje uitleg heb geschreven, verwijs ik jullie naar de pagina van Margreet en omgekeerd.

 

De aanzet (Reina)

Een paar jaar geleden wandelden we, ter gelegenheid van de verjaardag van ons zusje Elly (helaas overleden), langs de Vecht. Een route die langs allerlei  prachtige buitenhuizen liep. Plotseling stond ik stil en keek over een heg. Daar lag een enorm landhuis met bijgebouwen, omringd door tuinen en bomen. Vlakbij de hoge heg stond een enorm bord met Te Koop. ‘Greetje,’  draaide ik me om en wees over de heg naar het huis. ‘Daar ligt ons boek! Wat vind je van een boek over een stel meiden die een verzorgingshuis willen runnen?’

Margreet had onmiddellijk door wat ik bedoelde. En ook waren we het heel snel met elkaar eens dat het zijdelings over de bewoners moest gaan, maar dat de werkelijke hoofdpersonen het personeel betrof met hun verhalen, hun vreugde en hun narigheid (niet te veel).

En dan … ga je praten, eindeloos praten en vooral LACHEN.

Het Huis (Margreet)

Het huis was tamelijk indrukwekkend. Goed voor zeker 15 appartementen.
‘Rein, dit is bijna Soestdijk,’ zei ik terwijl we verder liepen. ‘Onderdak voor vermogende senioren. Er zal een batterij schoonmaaksters nodig zijn om dat op peil te houden.’
Ik had meteen al een persoon in gedachten. ‘Weet je nog wel, die vrouw die iets verder bij ons op de Nieuwendammerdijk woonde? Zwart haar, felle bruine ogen en ze was voor de duvel en z’n oude moer niet bang.’
Reina knikte. ‘Een leuk mens!’
Ik mijmerde verder en zag Fien, zoals ik haar ga noemen, weer helemaal voor me.
‘Ik leef in concubinaat,’ zei ze, als iemand haar vroeg naar de man met wie ze in een huis woonde. 40 jaar geleden was het niet ‘bon ton’ om ongetrouwd samen te wonen. Maar dat kon Fien geen bal schelen. Zij en haar man waren heel close. Concubinaat of niet.
Concubinaat… dat woord hoorde je niet vaak. Wel las je over concubines en zo. Nou had ik bij het woord ‘concubine’ eerder het beeld voor ogen van een bedeesde Aziatische vrouw.
Zo een, die met wapperende kleren thee inschonk voor een gezette man. Niet direct een type als Fien die onbevreesd overal haar mening gaf.
Maar Fien werd dus een van de figuren in het boek.

In de Vecht voer op dat moment een boot waarin een gezelschap van dames op leeftijd plaats had genomen. Ze keken tamelijk humeurig van het kabbelende water naar de wandelaars op het voetpad. Niet wat je noemt een plezierjacht, was mijn conclusie. Het zag ernaar uit dat bij de loopplank een bordje ‘Verboden te Lachen’ hing.
‘Kijk,’ zei ik.
‘Die mogen niet meedoen,’ zei Reina onmiddellijk.
Zij neemt het stokje weer over.

Het begin (Reina)

Hoe begin je een boek en wie doet wat?
De eerste bladzijden en de laatste bladzijden zijn heel belangrijk voor een boek. Als jullie een boek in handen nemen, kijken jullie naar deze bladzijden om een indruk te krijgen van het boek.
De eerste bladzijden moeten zo geschreven worden dat de lezers, dus jullie, het verhaal worden ingetrokken en dat jullie verder willen lezen. De laatste bladzijden ronden het boek af en op zo’n manier dat jullie denken: hè, wat vervelend, is het boek nu al afgelopen? (En dat horen wij heel vaak… gelukkig.)
Als ik de eerste bladzijden voor mijn rekening neem, zijn de laatste bladzijden voor Margreet en omgekeerd.
Dat is soms ook wel een dingetje. Als ik de eindbladzijden moet schrijven, gebeurt het soms dat ik te snel een einde aan het verhaal brei. Ik denk dan: nou, zo is het wel genoeg.
Ik krijg dan onmiddellijk twee telefoontjes: van Margreet en van mijn zusje Petra die mee leest en heel scherp de boel in de gaten houdt.
‘Rein,’ zegt Margreet dan. ‘Je gaat weer te snel. Er moeten een paar bladzijden bij.’
‘Vind je dat werkelijk?’ probeer ik dan.
‘Ja, je bent het paard dat de stal ruikt. Aan het werk.’
Het duurt dan niet lang of het tweede telefoontje komt er aan. ‘Zeg Rins, dit wordt toch niet het einde? Je moet even uitbreiden, hoor.’
Ze hebben gelijk en ik ga weer aan het werk (tikkeltje tegenstribbelend).
Nog iets over mijn andere zusjes.
Petra is een echte ‘leeskont’. Die leest en leest en leest… Een eventueel foutje vist ze zo uit ons verhaal. Vroeger las Elly, ons andere zusje, ook mee. Zij vormde eigenlijk onze doelgroep. Als Elly werkelijk iets niet leuk had gevonden, zouden we onmiddellijk een verandering hebben aangebracht. Dat is, naar ik meen, nog nooit gebeurd. Helaas is ons zusje verleden jaar overleden. Een groot gemis.

In dit boek (DE MEIDEN VAN HET HUIS), begin ik met de eerste bladzijden te schrijven.

In Amsterdam ontmoetten twee vrouwen, twee jeugdvriendinnen, elkaar in de Leidschestraat vlakbij de stadschouwburg. De een, Valerie, is de dochter van de voormalige, adellijke eigenaar van het landgoed Vechtlust (ergens in het noordoosten van het land), nader aangeduid als Het Huis.
De andere vriendin heet Barbara, slank, mooi gezicht, grote, vrolijke ogen, opgewekte babbel, maar ook iemand die haar eigen belang heel goed behartigt. Een vrouw om in de gaten te houden.
Barbara wordt een van mijn hoofdpersonen (een van de meiden van het Huis). Dat betekent niet dat Margreet haar niet mag gebruiken. Ik gebruik haar en zij gebruikt mijn hoofdpersonen als dat zo uit komt.
Als het goed is, merken jullie meteen al op de eerste bladzij dat er iets niet goed zit, dat er iets wringt. Er zit een zekere spanning in.
De vriendinnen gaan naar het Amstelhotel en daar hoort Barbara nieuws dat haar razend maakt.

De voorwaarde om samen te kunnen schrijven (Margreet)

Is er een voorwaarde verbonden aan het samen schrijven van een boek? Dat denk ik wel.
Om te beginnen moet je voor de karakters die je neerzet, hetzelfde beeld voor ogen hebben. Anders gaat een doedeltje van een vrouw opeens krengerig reageren… Ik noem maar wat. Als je dan uit moet leggen hoe iemand wel reageert op gebeurtenissen, werkt het bijzonder omslachtig. Ik denk niet dat Reina en ik eraan zouden zijn begonnen. De meeste mensen die samen schrijven, zijn trouwens familie van elkaar: zussen, een vader en een dochter, een broer en een zus. Het hebben van dezelfde achtergrond is zo lekker gemakkelijk. Ik vraag me af hoe je, non-fictie uitgezonderd, want dat is een ander verhaal, het voor elkaar krijgt als je geen gezamenlijk en/of een gedeeld verleden hebt. Lijkt me een heksentoer.
Bij het eerste boek dat Reina en ik samen schreven: Het Lied er Seizoenen, grepen we regelmatig terug naar eigenschappen van personen die we uit onze onmiddellijke omgeving kenden. Nooit helemaal natuurlijk. Een beetje van ” Wat voor type is die en die van jou…? En op wie lijkt jouw hoofdpersoon?’
Dat boek gaat, voor wie dat (nog) niet weet, over twee zussen die ten tijde van de tweede wereldoorlog op verschillende locaties woonden en totaal verschillende echtgenoten hadden. De een woonde in een stad (Reina’s pakkie an) de ander op het platteland, (mijn afdeling) Ze hadden alle twee een stel kinderen, personeelsleden en over het wel en wee van het hele katje, ging het boek.
We zaten toen we startten allebei met een bloknoot op schoot, kop koffie erbij en we verdeelden onze hoofd- en bijfiguren
Vraag Reina: ‘Hoe ziet Fanny eruit ?;
Margreet: ‘Heeft iets weg van onze Anne.’
Reina: ‘En Jilles? ’
Margreet: ‘Type Floor. (Floor is een van mijn zonen en heeft een zwierig, wat nonchalant en hartelijk karakter).
Margreet: ‘Hoe ziet juffrouw Busket eruit? En Eduard?’
Reina: ‘Lijkt op tante Tonnie en Eduard is een gluiperd. Weet je nog wel, die J W G?’
We zagen meteen de intelligente en integere tante weer voor ons en het gezicht van het misbaksel dat we meegemaakt hadden.
Tante Tonnie. Helemaal goed dus, want we hebben graag een degelijk mens waarop je kunt bouwen in een verhaal. Je hebt beslist een echte slechterik nodig, maar graag ook een paar integere figuren.

Over de onontbeerlijke slechteriken….breek Reina de bek niet open. Die is er dol op. Wordt vervolgd.

De slechteriken (Reina)

Als ik jullie zou vragen: ‘Zeg, bekijken jullie even je leven. Hoe zit het met de slechteriken? Hebben jullie er een paar voor mij?’ Dan weet ik zeker, dat, als jullie allemaal op deze vraag ingingen, ik een stortvloed van mailtjes zou ontvangen.
Wees gerust, ik stel jullie deze vraag niet, want een terugblik in de narigheid van je leven is voor niemand prettig. Moeten we maar niet doen.
In al onze boeken komen conflictsituaties voor, meestal veroorzaakt door mensen die niet deugen, de zogenaamde slechteriken. Waarom doen wij dat? Omdat boeken, die alleen maar over goedwillende mensen gaan, slaapverwekkend zijn. Dat willen wij, maar ook jullie niet.
Tegelijk laten we ook wel zien waarom deze mensen die streken uithalen. Ik blijf even bij ons eerste boek HET LIED DER SEIZOENEN. De ergste slechterik is de rijke advocaat Eduard van Boulogne: knap, egoïstisch, dol op geld en macht. Omdat hij ruzie heeft met zijn vrouw, misbruikt hij het joodse meisje Judith. Hij dreigt haar aan te geven bij de Duitsers als ze niet mee wil werken. Toen ik deze passage schreef, werd ik opgebeld door mijn zusje Elly (zij las altijd mee en zat helemaal in het verhaal) die bijna boos vroeg: ‘Zeg, Reina, wat een afschuwelijke man. Wat hij uithaalt… Dat laat je toch niet zomaar ongestraft voorbij gaan?’
‘Wel nee, El,’ antwoordde ik sussend. ‘Je kent me toch? Die gast krijgt zijn trekken thuis, hoor!’ En de straf kwam ook. Op een avond gaat Eduard naar de SS om zijn familie te verraden. Het is winter… het is donker… er branden geen straatlantaarns… er ligt dun ijs in de gracht… Eduard weet niet meer waar hij loopt… struikelt… valt in de gracht… schuift onder het ijs… verdrinkt… einde verhaal Eduard.
Iedereen blij en opgelucht? Jantine is opgelucht maar niet blij; dochter Louise, de lieveling van Eduard, rouwt; dochter Bernice heeft verdriet omdat ze nooit begrepen heeft waarom haar vader niet van haar hield; tante Witje… Dat is andere koek. Als ze denkt dat niemand haar ziet, loopt ze naar het dichtgegooide graf en stampt er nog lekker even op… voor de zekerheid. Ze vond Eduard een afschuwelijke man en had hem helemaal door.
Het spijt me een beetje om te schrijven, maar als één van ons een slechterik introduceert, worden wij altijd blij. Dan bel ik Margreet op en vraag: ‘Waar heb jij dat loeder vandaan gehaald? Wat een vreselijk mens.’
‘Ja, hè,’ antwoordt Margreet zonnig. ‘Gek, Rein, het lijkt wel of ik haar ken? Weet jij soms iemand die op haar lijkt?’
Als ik met een slechterik op het toneel verschijn, belt zij mij op. ‘Nou, jij bent ook weer aardig bezig. Wat ben jij van plan met dit mispunt?’
‘Heerlijk, hè. En dit is pas het begin!’ antwoord ik dan plezierig.
In ons nieuwe boek DE MEIDEN VAN HET HUIS komen ook verschillende, niet deugende mensen voor, maar je hebt slechtheid in gradaties. Er is een vrouw die vooral iedereen ergert en natuurlijk boos maakt; een man die denkt dat hij onder en boven de wet staat en daarnaar handelt; en als kers op de slagroom iemand die zo afwijkt van het normale, dat ze de meest vreselijke dingen uithaalt, omdat ze eigenlijk alleen van zichzelf houdt.
Toch voegen we ook altijd iets aardigs toe aan de slechterik. Niemand is voor de volle honderd procent slecht.
Wel krijgen ze allemaal hun streken thuis, want WIE ZIJN BILLEN BRANDT, MOET OP DE BLAREN ZITTEN.

De laatste bladzij (Margreet)

Zijn de laatste bladzijden belangrijk? Je zou zeggen van niet want tenslotte heb je (als het meezit) de lezer met de eerste bladzijden al in het verhaal getrokken en moet je alleen de losse eindjes nog aan elkaar knopen.

Dat van die losse eindjes, klopt wel natuurlijk, maar dat is niet het enige. Je moet tot het eind toe het verhaal overeind houden. De verleiding is vaak groot om met een ‘hup hup hup, verder geen gezeur’ hollend op de laatste regel af te gaan.
Het overkomt me echt wel eens, moet ik bekennen. Net als Reina heb ik de neiging om dan mijn zevenmijlslaarzen aan te trekken en grote stappen te zetten. Dan is het een voordeel dat je er samen naar kijkt en de gebeurtenissen die je zelf al in je hoofd hebt, ook op papier zet, want de lezer heeft niet meegekregen wat wij verzinnen. En ze leefden nog lang en gelukkig gaat bij een sprookje wel, maar bij een boek werkt het niet, al zou ik graag een keertje voor Moeder de Gans spelen. Enfin, de zevenmijlslaarzen heb ik al.
Een soort evaluatie komt er altijd wel aan te pas. Hoe je dat doet, hangt van de sfeer van je laatste hoofdstuk af. Een beetje zon mag ik er graag bij hebben, al is een sneeuwbui ook niet verkeerd. Als een boek echt af is en de laatste punt is echt een grote zwarte punt, lonkt er in de verte geen vervolg.
Als je eindigt met een soort cliffhanger, laat je die mogelijkheid open. Dat hebben we bij ons ‘Lied van het Leven’ bewust gedaan. Twee hoofdpersonen rijden de zon tegemoet ( Het Lied der Seizoenen) , maar ze hebben familie waar van alles mee kan gebeuren. De hoofdpersonen van het eerste boek, worden bijfiguren in het volgende deel.
Het meest ideaal is natuurlijk als wij met een vrolijke tik de punt zetten en onze lezers zeggen: ‘Hè, wat jammer dat het uit is.’ Daar werken we uiteindelijk voor en het is heerlijk als dat ( in alle bescheidenheid hoor) dat het nog al eens het geval is.