BIDDEN EN ZO

 

Natuurlijk kan ik me vergissen, maar ik heb zomaar het idee dat er vroeger meer gebeden werd dan tegenwoordig:  voor en na het eten, de gebeden op school, niet te vergeten de kerk en dan incidenteel ook op verenigingen. Elke vergadering van christelijke signatuur begon en eindigde natuurlijk met gebed.

Die gebeden waren niet erg persoonlijk.

Mijn moeder bad altijd bij het ontbijt en het middageten, omdat mijn vader al vroeg naar zijn werk vertrokken was. Ze had een keuzemenu van twee gebeden. Het eerste gebed was kort en krachtig: Here, zegen deze spijze, amen. Ze sprak de woorden langzaam en gedragen uit om het superkorte gebed iets meer cachet te geven, maar dat lukte niet echt.

Haar tweede gebed was langer, maar voor mij wat onbegrijpelijk.

O Heer, wij danken U van harte voor nooddruft en voor overvloed.

Waar menig mens eet brood der smarte, hebt Gij ons mild en wel gevoed.

Doch geef dat onze ziele niet aan dit vergankelijk leve kleve, maar alles doet wat Gij gebiedt.

En eindelijk eeuwig bij U leve, amen.

Wat betekende in vredesnaam nooddruft, vergankelijk leven en brood der smarte? Het woord ‘smarte’ bezorgde me al een rillerig gevoel. Brood der smarte moest ontzettend vies smaken. Wat was ik toch gezegend met een vader die bakker was en heerlijk brood bakte, zelfs luxe broodjes in krakelingvorm . Elke zaterdagmorgen als wij uit school kwamen – wij moesten in die tijd ook nog op die morgen naar school-  had onze moeder zo’n luxe broodje met een koekje voor ons klaar gelegd op de keukentafel. Zo zag geluk eruit.

De meesters en juffrouwen op school baden bijna altijd hetzelfde gebed en de dominee, een wereldvreemde man  die in onze gemeente kwam en nooit meer is weggegaan, mocht zich graag van  formuliergebeden bedienen, vooral het gebed dat aan het begin van de preek moest worden uitgesproken. We waren maar armzalige zondaars, geneigd tot alle kwaad, onnut tot enig goed, die God constant mishaagden.  Ik werd er niet bepaald blij van en dacht vaak: wat heb ik nou weer verkeerd gedaan?

Maar er waren ook gebeden die iedereen vrolijk maakten.

Een paar keer per jaar kregen we bezoek van de oudste zuster van mijn moeder en haar man: tante Josefien en oom Klaas. De tante was een kaarsrechte, ingetogen dame, de oom een kleine, opgewekte man met pretoogjes. Hun komst betekende altijd feest. We zagen vooral uit naar de maaltijd waar we met spanning op de woorden van mijn vader wachtten: ‘Klaas, wil jij voorgaan in gebed?’

Vervolgens ging mijn oom los. Met een breed gebaar vouwde hij zijn handen en begon: ‘Trouwe Vader in de hemel, wat fijn dat we hier met zijn allen aan de tafel mogen zitten en wat geweldig dat de vrouw des huizes zo heerlijk gekookt heeft.’  Iedereen aan tafel werd genoemd en geroemd: mijn vader die zo hard werkte en de kinderen die allemaal deugden. Geen enkel afkeurend woord, alleen maar lof, eer en bemoediging. Dat wilden we natuurlijk allemaal heel graag horen. De Here God moest wel blij zijn met ons.

Ik had ook het gevoel dat de Heer als het ware boven de tafel zweefde en glimlachend de woorden van mijn oom aanhoorde. Ik twijfelde geen moment aan Zijn bestaan.

Als ik de volgende dag bij mijn vaders familie, die dichtbij woonde, kwam, vroegen mijn ooms en tantes dadelijk: ‘Zeg, vertel es, we hebben gehoord dat je tante Josefien en oom Klaas op bezoek zijn geweest, heeft ie nog gebeden?’

Dan knikte ik.

‘Wat heeft ie dan gebeden?’

Ik vouwde mijn handen op dezelfde manier als  van mijn oom en begon: ‘Trouwe Vader in de hemel…’ Waarna het hele gebed volgde tot groot genoegen van mijn familie. Zelfs op het gezicht van mijn zeer gesloten en introverte grootmoeder verscheen een vage glimlach.

Als ik nu iemand tegenkom die met veel dedain verkondigt dat God niet bestaat, denk ik altijd: wat ontzettend  jammer dat jij geen oom Klaas hebt gehad.

 

—————————-