HET ZOUT DER AARDE

Soms kom je mensen of kinderen in je leven tegen die een onuitwisbare indruk achterlaten. Zo iemand was Bram Tamse, een jochie uit klas drie, nu dus groep vijf. Het was mijn eerste baan.

Toen hij voor de eerste keer als laatste kind het klaslokaal wat onzeker binnen sjokte, keek hij aarzelend om zich heen, een lange, slungelachtige jongen met een bleek gezicht, lichtblauwe ogen en knalrood haar. Was er ergens nog een plaatsje voor hem? Vooraan was nog een bank vrij. Zo kwam hij vlak voor me te zitten samen met Bennie Lazare, een onderdeurtje van Molukse afkomst met zware hartproblemen wat te zien was aan zijn blauwe lippen en nagels. De jongens werden onafscheidelijke vriendjes.

Bram had het buskruit beslist niet uitgevonden. Zijn dictees kon ik nauwelijks ontraadselen en zijn rekensommen waren niet te ontcijferen. Hij was dan ook al een keer blijven zitten en dat had hem onzeker gemaakt.

Al heel in het begin viel het me op dat hij ontzettend veel gaapte.

‘Bram,’ vroeg ik. ‘Hoe laat ga jij eigenlijk naar bed?’

‘Tien uur, juffie,’ antwoordde hij trouwhartig.

‘Dat is echt te laat. Zeg maar tegen je moeder dat je twee uur eerder naar je bed moet.’

Toen hij ’s middags weer op school kwam, vroeg ik: ‘En, wat zei je moeder, Bram?’

‘Die zei dat de juf een kattenkop was en dat ze zich met haar eigen zaken moest bemoeien.’

‘Zeg jij maar tegen je moeder, dat ik morgenmiddag even langskom,’ merkte ik kalm op.

Had hij de dreiging in mijn stem gehoord? Ik weet het niet, maar de volgende morgen kwam hij voor het begin van de les naar me toe. ‘Juffie,’ zei hij geruststellend. ‘Je hoeft vanmiddag niet langs te komen, zegt mijn moeder. Voortaan ga ik om acht uur naar bed.’

‘Dat is dan geregeld, Bram,’ knikte ik hem glimlachend toe.

Twee maanden daarna ontmoette ik op een ouderavond de ouders van Bram. De moeder was een lange, magere vrouw met een vermoeid gezicht en rood haar, de vader een klein, donker dikkerdje.

‘En hoe gaat het met onze Bram?’ vroeg de vrouw wat schuchter.

‘Het is een ontzettend lief, leuk joch,’ antwoordde ik naar waarheid.

Kennelijk had ze dit antwoord niet verwacht, want haar gezicht begon te stralen.

‘Vindt u dat nu echt, juf? Wat leuk. Ja, hij is natuurlijk erg dom, maar dat heeft ie helemaal van hem.’ Ze wees op haar man, die gemoedelijk bleef lachen. ’t Was vast een heel goed huwelijk.

Bram was een behulpzame jongen en hielp na schooltijd vaak de conciërge. Hij haalde dan de prullenbakken op uit de klaslokalen. Op een dag ontdekte ik een grote ladder in mijn dunne, zwarte maillot. Tussen de middag kocht ik een nieuwe en gooide ik het kapotte exemplaar in de prullenbak. Even later kwam Bram langs. Hij keek in de prullenbak, pakte de maillot eruit en zei proestend: ‘Jee, juffie, wat een kont, hè!’ Daar stond ik dan met mijn maat 38!

Niet alleen struinde hij de lokalen af, maar ook de straten. Eens kwam hij tussen de middag aanzetten met een kapotte wc-pot.

‘Get, Bram, wat vies. Breng dat ding onmiddellijk terug naar de plaats waar je hem hebt gevonden,’ beval ik een beetje boos. ‘En ga dan je handen wassen.’

‘Hoezo vies?’ vond Bram die een ander idee van smerigheid had, maar hij deed toch wat ik gezegd had.

Op een dag vertelde ik het verhaal over de vrouw, die bij Jezus kwam toen hij aan tafel lag bij Simon, de Farizeeër. De vrouw huilde zo erg dat voeten van Jezus nat werden. Omdat er geen handdoek was, droogde zij ze af met haar lange haren. Op dat moment keek ik naar Bram. Hij haalde met een smerig gezicht zijn neus op en keek zijn vriendje naast hem huiverend aan. Ik heb nog nooit zo veel moeite moeten doen om niet in schaterlachen uit te barsten.

 

Nu vraag ik me af: wat zou er van hem zijn geworden? Hij had maar één droom: fietsenmaker worden. Ik hoop zo dat hij zijn droom heeft verwezenlijkt.

Bram Tamse… voor mij het zout der aarde.