DE OUDTANTES

Onze familie huilde weinig en dat kwam niet vanwege de afwezigheid van verdriet, maar omdat men niet van tranen hield. Als een van mijn broertjes huilde, kreeg hij al snel te horen: ‘Ben jij nou een Hollandse jongen?’ en als een zusje te veel tranenmisbaar  maakte, werd er toch wel afkeurend naar haar gekeken. Ik kan me ook niet herinneren dat er bij begrafenissen werd gehuild. Een paar vochtige ogen en een natte neus en daar bleef het bij. Of deze instelling ideaal was, betwijfel ik. Ik denk zelfs dat het wel eens goed is om flink te huilen, zeker bij erg diep verdriet. Natuurlijk niet als de rouwvrouwen uit de Bijbel die speciaal werden ingehuurd om de begrafenis met hun misbaar wat meer aanzien te geven, maar gewoon, een goede huilbui.Toch waren er ook uitzonderingen in de familie. Zo had ik twee oudtantes die samen met plezier begraafplaatsen bezochten en dan samen, weliswaar ingehouden, zacht wenend langs de grafstenen wandelden. Er was vanzelfsprekend niemand die hun vroeg wat er aan de hand was. Tegenwoordig zou dat ook niet meer kunnen, want voordat je het weet komt er iemand van het EO-programma IK MIS JE op je af met de vraag: ‘Wie ligt hier?’ En dan blijf je het antwoord schuldig.

Ook woonden mijn oudtantes soms een begrafenis bij van een volstrekte vreemde, omdat ze dan zo lekker konden huilen zonder dat iemand van de familie of een bekende dat zag.‘Ach kind, je huilt toch vanzelf mee als je al die bedroefde mensen in tranen ziet,’ zei mijn oudtante Riek.  Dat kon ik me helemaal voorstellen.

Op een zonnige zomerdag waren mijn tante Sophie en ik op weg naar het grootouderlijke huis en liepen langs de kleine begraafplaats van ons dorp. Het rustige kerkhofje lag, omringd door een stenen muur, op een soort terp. Er was een begrafenis aan de gang. De aanblik van de groep donker geklede mensen maakte als altijd een diepe indruk op mij. Het verschil tussen de bedroefde begrafenisgangers en het zonnige weer was schrijnend. Hoog in de blauwe lucht vlogen een paar witte duiven en in een van de bomen, die naast het kleine kerkje stonden, zong een vogel. Onder de indruk bleven we even staan. ‘Tante,’ fluisterde ik opeens verbaasd. ‘Daar staat tante Fie.’ ‘Waar? ‘Daar, vooraan, naast de dominee.’ Ik wees op een oude dame die treurig snikkend voor zich uitkeek.Mijn tante begon hoofdschuddend te glimlachen. ‘Ze wilde zeker weer eens lekker huilen. Kom, we moesten maar gaan want de begrafenis is bijna afgelopen.’ Inderdaad, bij de rij wachtende rouwauto’s ontstond beweging en langzaam reed de eerste volgauto naar de ingang van het kerkhof. Een beetje gehaast liepen we weg, want we wilden niet al te nieuwsgierig lijken.

Het was nog een vrij lange weg naar het grootouderlijk huis. Achter ons hoorden we het geluid van langzaam rijdende auto’s. Ik keek om en zag dat de rouwstoet ons inhaalde.Eerbiedig bleven we staan tot de laatste auto ons bijna  had bereikt. Plotseling schoof iemand het grijze gordijntje van het portierraampje opzij en een gebogen vinger tikte op het glas. Nieuwsgierig keken we naar de auto. Het gebogen hoofd van oudtante Fie verscheen voor het raampje. Ze glimlachte en wuifde als een koningin naar ons. De auto reed door. Verbluft keken we elkaar aan. ‘Hoe heeft ze dat nou weer geflikt?’ vroeg mijn tante zich verbaasd af.Toen we bij mijn grootouders kwamen, zat mijn oudtante Fie daar prinsheerlijk aan de koffie.‘Tante?’ vroeg mijn tante Sophie. ‘Wat deed u in vredesnaam in die volgauto? Kende u de overledene?’  ‘Welnee, meis, ik liep toevallig langs het kerkhof en zag al die treurige mensen huilen. Ik dacht: ik huil wel even mee. Iedereen dacht dat ik er bij hoorde. Een vriendelijke uitvaartverzorger vroeg me of ik mee wilde rijden, want hij zag hoe moeilijk ik liep. Hij ging er ook helemaal vanuit dat ik bij de familie behoorde. Ik ben dus maar ingestapt. Ze hebben me hier afgezet.’

Ik ben nog nooit zo verbijsterd geweest.

 

————————-

 

 

 

.