VALENTIJNSDAG

Valentijnsdag

Mijn moeder was een nakomertje in een gezin van tien kinderen. Tussen de oudste en de jongste lag een leeftijdsverschil van meer dan twintig jaar.
Op veertien februari, Valentijnsdag, was mijn moeder jarig. In mijn herinnering lag er altijd sneeuw en was het meer en de sluis bij ons huis bevroren. Dan werd er ook meteen verlangend gesproken over een Elfstedentocht.
Voor ons was veertien februari een heel bijzondere dag: niet alleen vanwege de verjaardag van mijn moeder, maar het was ook de enige keer in het jaar dat de zusters van onze moeder langs kwamen. Grote auto’s stopten voor de winkel en in bont gehulde dames zeilden als indrukwekkende schepen over het pad naar onze winkel. De echtgenoten, hun hoofd bedekt met bontmutsen, sukkelden er achteraan.
Binnen de kortste tijd was ons huis gevuld met luide stemmen, gelach en het geluid van dravende voetstappen van de twee dienstmeisjes die de gasten van koffie met gebak moesten voorzien.
De imposante tantes deden altijd aan de lijn- dat zeiden ze tenminste- met uitzondering van veertien februari. En dat was logisch, want mijn moeder kon goed koken en mijn vader was een meester in het bakken.
Een van de tantes, tante Kitty, was nogal astmatisch en had een hysterische lach die vanuit haar tenen leek op te borrelen. Haar enorme borstpartij deinde op en neer bij de gierende uithalen en de lach eindigde meestal in een benauwend gerochel. Zo gauw tante Kitty met lachen begon, stond mijn vader op en mompelde: ‘Ik moet naar beneden, want er staat nog iets in de oven.’ Hij was doodsbang voor die lach. ‘Wat moet ik doen als die vrouw erin blijft?’ zei hij dan tegen ons.
Als de tantes geanimeerd in gesprek raakten, gingen wij, mijn zusjes, broertjes en ik naar het kamertje waar de bontjassen aan een grote kapstok hingen. Wij trokken de dure mantels aan en riepen dan, verscholen in het bont, schaterend uit: ‘Wie ben ik?’
Een uur voordat de familie weer vertrok, werden de bontmantels en bontmutsen over stoelen vlak voor de oven gehangen, zodat de tantes en ooms weer lekker warm op pad konden gaan.
‘Er ontbreekt een muts,’ zei mijn vader die de bontcollectie bekeek.
‘Misschien ligt ie nog in het kamertje,’ antwoordde ik. Ik ging naar boven maar kwam onverrichterzake terug. ‘Hij ligt er niet meer, pap,’ zei ik.
‘Dat kan niet. Waar is dat ding dan?’
Opeens viel mijn blik op mijn jongste broertje die met een schuldig gezicht wat heen en weer wiebelde op zijn benen.
‘Jan, weet jij soms waar die muts ligt?’ vroeg ik.
Hij knikte.
‘Waar dan?’ vroeg mijn vader dreigend.
‘In het gangetje naar de meelzolder.’
‘Heb jij hem daar neergelegd? Waarom?’
‘Voor de poes, voor Mora.’
Wij hadden altijd poezen om te voorkomen dat er muizen op de meelzolder kwamen. Een van de poezen, Mora, had net een stel katjes op de wereld gezet.
Achter elkaar renden we het trapje op naar de kleine gang die toegang gaf tot de meelzolder. Daar lag Mora heerlijk in de bontmuts omringd door haar kroost.
‘Jan, ben je gek geworden?’ riep mijn vader uit. Hij legde de poes met de jonge katjes voorzichtig op een wollen deken.
De muts van grijs krulletjesbont voelde vochtig aan en rook vreemd.
‘Kattenpis,’ zei een van mijn zusjes snuivend.
‘Ik stop hem wel even in de oven, dan is hij droog als de familie vertrekt,’ zei mijn vader.
‘Pap, dat kan niet,’ zei mijn oudste zusje. ‘Bont kan daar niet tegen.’
‘Ach wat, de oven is al behoorlijk afgekoeld.’ Mijn vader legde de bontmuts op de stenen vloer van de oven.
Na een kwartier haalde hij hem er weer uit. Vreemd, het leek of hij een beetje kleiner was geworden.
‘Verbeelding,’ vond mijn vader.
De familie nam afscheid en kleedde zich aan in de voorverwarmde jassen.
Mijn oom Bert zette de grijze bontmuts op zijn glanzende, kale hoofd. Hij trok en trok maar steeds wipte het hoofddeksel een beetje omhoog.
‘Gossie, oom, je hoofd is zeker een beetje dikker geworden,’ zei mijn jongste zusje.
‘Hoe kan dat nou, Bert?’ kefte tante Kitty nerveus hijgend.
Ze kreeg van niemand antwoord.
De auto’s werden ingeladen en langzaam verdwenen ze uit het zicht.
Het begon licht te sneeuwen.
‘Gelukkig, kunnen ze toch nog op tijd thuis zijn,’ hoorde ik mijn vader mompelen
Vergiste ik me of keek hij werkelijk opgelucht de wegrijdende auto’s na?
De tantes zijn allemaal overleden en vreemd, ik heb mijn moeder geen traan zien laten. Dat kwam waarschijnlijk omdat ze vrij eenzaam is opgegroeid. Hoe kun je nu als jong meisje een band opbouwen met zusters die tijdens jouw jeugd al getrouwd en wel het huis hebben verlaten? Maar raar blijft het.
Alleen de gedachte dat een van mijn zusjes of mijn broer komt te overlijden, bezorgt mij al gevoelens van paniek. Het lijkt me vreselijk en ik wil er dan ook niet aan denken.
Dat is het grote nadeel van liefde: als je van iemand houdt, kun je beslist niet zonder hem of haar leven. Natuurlijk moet je verder, maar het gemis blijft… altijd.
Toch zou ik voor geen geld die liefde willen missen.
Valentijnsdag… dag van de genegenheid en van de liefde… een dag waarop je tegen jouw geliefden kunt zeggen: ik houd van jou.

———————-